Lichte tot matig-ernstige dementie

De patiënten weten zich in dit stadium doorgaans nog redelijk aan te passen. Patiënten hebben zelf vaak geen klachten over het verminderd psychisch functioneren. Soms is er sprake van het verbloemen van de klachten. Dit vindt deels zijn oorsprong in de verminderde cognitieve vermogens, maar ook verzet tegen stigmatisering speelt daarbij mee. Meestal is het voor de omgeving wel duidelijk dat er iets mis is en wordt de diagnose dementie vaak al vermoed. Bij de meeste vormen van dementie is aanvankelijk vooral het verwerven van nieuwe informatie gestoord. Het langetermijngeheugen voor vroegere gebeurtenissen blijft dan nog relatief gespaard. Later kan ook deze informatie niet meer gereproduceerd worden. Anders dan bij ‘normale’ veroudering of in het prodromale stadium het geval is, kunnen patiënten in dit stadium niet goed meer de cognitieve tekorten compenseren. De kwaliteit van de conversatie vermindert. De denkprocessen verlopen trager, en er bestaat een verarming van denkbeelden. De flexibiliteit om naar een ander thema over te stappen wordt minder. Patiënten hebben in het begin van hun aandoening vaak enig besef van hun achteruitgang, waardoor ze bij confrontatie met hun onvermogen angstig kunnen worden (Aalten et al., 2006). Ook paniekaanvallen komen voor: de patiënt kan zich plots overvallen voelen door heftige angst en gevoelens van onrust.