Gezondheid Geheugen Samenleving Individu Lichaam

Cognitieve controle en werkgeheugen

 

Auteurs: Guido Band en Richard Ridderinkhof


 

Inleiding
Hoe komt het dat ouderen meer moeite dan jongeren hebben met het gebruik van nieuwe technische apparaten, zoals een mobiele telefoon? Hoe komt het dat het ouderen meer stoort dan jongeren wanneer gasten in een televisieprogramma door elkaar praten? Volgens verouderingspsychologen ligt de sleutel bij de met leeftijd dalende efficiëntie van de cognitieve controle. Dit leidt bij ouderen tot minder flexibiliteit van het gedrag en een lagere capaciteit voor mentale processen waarin veel informatie moet worden verwerkt. Hoewel dit een natuurlijke verandering is, zijn er ook manieren om dit proces af te remmen.

 
Controle en automatisme
Taken die een beroep doen op flexibiliteit zijn veeleisend in vergelijking met taken waarbij altijd dezelfde regels en handelingen nodig zijn. Ze zijn vermoeiender en kunnen maar in beperkte mate tegelijk worden uitgevoerd met andere taken. Naarmate meer ervaring wordt opgedaan met een handeling (aankleden, eten koken) wordt het makkelijker om deze opnieuw uit te voeren en om meerdere taken te combineren: er ontwikkelt zich een automatisme. Ingesleten routine is echter niet erg flexibel. Om een taak anders uit te voeren dan volgens een ingesleten gewoonte is cognitieve controle nodig. Bij deze controle vormt het doel van een handeling de leidraad: het definieert wat wel en niet moet gebeuren. Zodra de controle verslapt neemt het risico toe dat routine de overhand krijgt, wat met fouten gepaard gaat. Denk maar aan het links rijden op vakantie in Groot-Brittanië; als je na een paar dagen denkt dat je er wel aan gewend bent, dan moet je oppassen! Cognitieve controle is eigenlijk een verzamelnaam voor mentale processen die nodig zijn om gedrag doelgericht aan te sturen. Het kan worden opgedeeld in het stimuleren en remmen van taakonderdelen en het beheren van de benodigde informatie. Om het gebruik van controle te bewaken is er daarnaast een mechanisme dat de resultaten van ons gedrag evalueert, om vast te stellen of het gedrag aanpassing behoeft.
 
Stimuleren en remmen
Om een taak op een gecontroleerde manier uit te voeren werken mensen planmatig. Het plan dat mensen vooraf maken wordt aangeduid als de taakset. Het beschrijft waar de aandacht op moet worden gericht, maar ook met welke informatie voorzichtig moet worden omgesprongen. Als iemand wordt uitgedaagd met het raadseltje “ork, ork, ork, soep eet je met een … ”, dan zal er enerzijds een proces in gang moeten worden gezet (waar eet ik soep mee?) en anderzijds een proces moeten worden onderdrukt (pas op: niet rijmen, dit is een strikvraag). Zo zijn er doelen waarvoor sturing moet worden gegeven aan de waarneming, het gebruiken van de juiste regel, of de handelingen die wel en niet zijn toegestaan. Denk wederom aan het links rijden op vakantie in Groot-Brittannië, of aan het negeren van opvallende reclameborden langs de weg, en het adequaat handelen als een opgepakte pan soep te heet is.
 
Beheren van informatie
Om een moeilijke taak uit te voeren is het verder nog nodig dat allerlei gegevens op het juiste moment beschikbaar zijn. De informatie die paraat staat wordt aangeduid als het werkgeheugen. Helaas is het brein niet in staat alle informatie actief te houden. Om het werkgeheugen te gebruiken in een taak moet dan ook controle worden uitgeoefend over de inhoud. Aan de ene kant moet informatie op het juiste moment klaarstaan, aan de andere kant moet het weer op tijd worden opgeruimd. Te laat klaarzetten of te vroeg opruimen leidt tot fouten door ontbrekende informatie; te vroeg klaarzetten of te laat opruimen leidt ertoe dat de beperkte capaciteit van het werkgeheugen onnodig bezet wordt gehouden, dat andere informatie er niet meer bij past, of dat gebruik wordt gemaakt van verkeerde informatie. Naarmate het beheren van informatie efficiënter gebeurt, lukt het om complexere taken uit te voeren.
 

Monitoring
Aangezien controle de neiging heeft te verslappen, bijvoorbeeld door vermoeidheid, bestaat er altijd het risico dat een automatisme de overhand krijgt. Veel mensen herkennen de vergissing dat ze op weg naar huis nog een brief wilden posten, maar uit routine toch volgens de vaste route naar huis zijn doorgereden. Om te zorgen dat controle ook weer kan worden aangescherpt, beschikt het brein over monitoring-mechanismen: het brein reageert onmiddellijk op signalen dat er iets misgaat bij de uitvoering van de taak. Die signalen kunnen bestaan uit aarzeling, een tegenvallend resultaat (straf of mislukking), of het besef dat de controle net te laat kwam. Een gangbaar idee is dat dergelijke signalen vertaald worden naar een grotere inzet van de cognitieve controle. Een vereiste is dan natuurlijk wel dat deze signalen optreden en herkend worden.

Controle en veroudering
Cognitieve controle is gevoelig voor veroudering.  Dat begint al vanaf je 25e levensjaar, maar neemt substantiëlere vormen aan rond de 65. Deze effecten van veroudering op cognitieve controle hebben meerdere gevolgen. Ten eerste hebben ouderen meer moeite met nieuwe en flexibele taken (denk wederom aan links rijden in Engeland, een drukke rotonde waar je de weg niet weet) dan met bekende en niet-afwisselende taken (rijden op een rustige en bekende weg, lezen, een standaard maaltijd koken). Zolang taken een vaste, voorspelbare structuur en vaste regels hebben, die consistent en routinematig uitgevoerd kunnen worden, vormt oefening een buffer tegen verval. Ouderen profiteren door hun levenslange ervaring dan ook meer van routine dan jongeren, maar omgekeerd zijn ze juist minder efficiënt in het afwijken van die routine. Ten tweede neemt de capaciteit van het werkgeheugen af. Ouderen kunnen minder snel selecteren welke informatie (nog) relevant is, en deze dan activeren. Onderzoek toont verder aan dat ouderen er relatief veel moeite mee hebben om twee of meer mentale taken te combineren, zoals het volgen van actuele route- en file-informatie op het boordnavigatie-systeem (laat staan het aanpassen van de geprogrammeerde route tijdens het autorijden, hetgeen dan ook verboden is). Daarnaast kunnen ouderen minder vertrouwen op het signaleren van fouten, waardoor ze het zekere voor het onzekere lijken te nemen. Ze investeren controle in situaties waar jongeren meer vertrouwen op de goede afloop. Ouderen maken daardoor bij eenvoudige taken minder fouten dan jongeren, maar bij complexere taken niet.

Cognitieve controle is verder ook nodig om tegenwicht te bieden aan cognitieve achteruitgang op andere terreinen. Waar jongeren nog scherp zien en horen, zullen ouderen de afname van hun waarneming moeten compenseren met kennis en verwachtingen. Ook wanneer het geheugen het laat afweten zullen ouderen dit compenseren door extra inspanning, om belangrijke informatie toch te onthouden. Deze compenserende activiteit maakt het in veel gevallen mogelijk om dezelfde prestaties als jongeren te bereiken, maar tegen de hogere kosten die met inzet van controle (cognitieve reserve) gemoeid gaan.