Inleiding
Hoe komt het dat ouderen meer moeite dan jongeren hebben met het gebruik van nieuwe technische apparaten, zoals een mobiele telefoon? Hoe komt het dat het ouderen meer stoort dan jongeren wanneer gasten in een televisieprogramma door elkaar praten? Volgens verouderingspsychologen ligt de sleutel bij de met leeftijd dalende efficiëntie van de cognitieve controle. Dit leidt bij ouderen tot minder flexibiliteit van het gedrag en een lagere capaciteit voor mentale processen waarin veel informatie moet worden verwerkt. Hoewel dit een natuurlijke verandering is, zijn er ook manieren om dit proces af te remmen.
Monitoring
Aangezien controle de neiging heeft te verslappen, bijvoorbeeld door vermoeidheid, bestaat er altijd het risico dat een automatisme de overhand krijgt. Veel mensen herkennen de vergissing dat ze op weg naar huis nog een brief wilden posten, maar uit routine toch volgens de vaste route naar huis zijn doorgereden. Om te zorgen dat controle ook weer kan worden aangescherpt, beschikt het brein over monitoring-mechanismen: het brein reageert onmiddellijk op signalen dat er iets misgaat bij de uitvoering van de taak. Die signalen kunnen bestaan uit aarzeling, een tegenvallend resultaat (straf of mislukking), of het besef dat de controle net te laat kwam. Een gangbaar idee is dat dergelijke signalen vertaald worden naar een grotere inzet van de cognitieve controle. Een vereiste is dan natuurlijk wel dat deze signalen optreden en herkend worden.
Controle en veroudering
Cognitieve controle is gevoelig voor veroudering. Dat begint al vanaf je 25e levensjaar, maar neemt substantiëlere vormen aan rond de 65. Deze effecten van veroudering op cognitieve controle hebben meerdere gevolgen. Ten eerste hebben ouderen meer moeite met nieuwe en flexibele taken (denk wederom aan links rijden in Engeland, een drukke rotonde waar je de weg niet weet) dan met bekende en niet-afwisselende taken (rijden op een rustige en bekende weg, lezen, een standaard maaltijd koken). Zolang taken een vaste, voorspelbare structuur en vaste regels hebben, die consistent en routinematig uitgevoerd kunnen worden, vormt oefening een buffer tegen verval. Ouderen profiteren door hun levenslange ervaring dan ook meer van routine dan jongeren, maar omgekeerd zijn ze juist minder efficiënt in het afwijken van die routine. Ten tweede neemt de capaciteit van het werkgeheugen af. Ouderen kunnen minder snel selecteren welke informatie (nog) relevant is, en deze dan activeren. Onderzoek toont verder aan dat ouderen er relatief veel moeite mee hebben om twee of meer mentale taken te combineren, zoals het volgen van actuele route- en file-informatie op het boordnavigatie-systeem (laat staan het aanpassen van de geprogrammeerde route tijdens het autorijden, hetgeen dan ook verboden is). Daarnaast kunnen ouderen minder vertrouwen op het signaleren van fouten, waardoor ze het zekere voor het onzekere lijken te nemen. Ze investeren controle in situaties waar jongeren meer vertrouwen op de goede afloop. Ouderen maken daardoor bij eenvoudige taken minder fouten dan jongeren, maar bij complexere taken niet.