Iedereen weet dat de ouderdom met gebreken komt. Maar welke gebreken zijn dat, en op welke leeftijd treden die op? Komen sommige gebreken vroeger of later dan andere? Maakt het daarbij uit of je man of vrouw bent, hoeveel opleiding je hebt genoten, in welk land je ouders zijn geboren, of hoe gezond je leefgewoonten zijn? We weten ook dat er steeds meer jaren aan het leven worden toegevoegd. Blijven de ouderen van de toekomst dan ook langer gezond?
Wat hierboven ‘gebreken’ werd genoemd, beslaat een heel scala van gezondheidsproblemen. Het begint bij een ziekte, oftewel een verstoring in een orgaan of lichaamsfunctie. Daaruit kunnen zich klachten ontwikkelen zoals stijfheid, pijn of somberheid. Deze kunnen beperkingen bij het bewegen veroorzaken. Op hun beurt kunnen beperkingen leiden tot hulpbehoefte bij dagelijkse activiteiten zoals huishoudelijke taken of zelfverzorging.
Een relatief nieuw begrip is kwestbaarheid, waarmee wordt gedoeld op een gebrek aan belastbaarheid en herstelvermogen. Als tegenhanger van objectief meetbare gebreken wordt vaak ook de subjectieve, eigen ervaring van de gezondheid in beschouwing genomen.
Al deze gezondheidsaspecten komen vaker voor op oudere leeftijd.
Een uitzondering vormt de ervaren gezondheid, die in weerwil van de toename van objectieve gebreken vaak hetzelfde blijft. De eerste Nederlandse epidemioloog die de verdeling van de verschillende gezondheidsaspecten over groepen van de oudere bevolking in kaart bracht, was Robert van Zonneveld. Hij constateerde al dat vrouwen weliswaar langer leven dan mannen, maar meer jaren moeten doorbrengen met ziekten en beperkingen.
Deze tegenstelling wordt tegenwoordig de ‘male-female health-survival paradox’ genoemd. Ook waren er in de jaren 1950 al verschillen in gezondheid tussen groepen ouderen met hoge en lage opleiding; dit verschijnsel heet sociaal-economische gezondheidsverschillen.
Tegenwoordig ligt veel nadruk op de eigen verantwoordelijkheid voor een goede gezondheid, door bijvoorbeeld gezond te eten, niet te roken, en voldoende lichaamsbeweging te nemen. Het stimuleren van gezonde leefgewoonten behoort tot de preventie van ziekten, maar ook andere factoren behoren tot preventie, zoals inenting tegen griep en een goede woonomgeving. Treedt een ziekte toch op, dan komt men in aanraking met de zorg: eerst de medische zorg (huisarts, specialist, ziekenhuis), de paramedische zorg (revalidatie, hulpmiddelen) en wanneer er grote hulpbehoefte is opgetreden, ook de langdurige zorg (zorg aan huis, opname in een zorginstelling).
Net zo min als de levensverwachting, zijn ziekten en gebreken gegevens die onveranderlijk zijn. Maatschappelijke ontwikkelingen spelen hierbij een rol. Sinds de jaren 1970 neemt de levensverwachting, en daarmee het aandeel ouderen in de bevolking, vooral toe door verbeteringen in de medische zorg. Chronisch zieke ouderen kunnen langer in leven blijven: een positieve ontwikkeling. Wanneer de ouderen van de toekomst ook nog gevrijwaard zullen zijn van beperkingen, zal gezondheid (of: leven) aan de jaren kunnen worden toegevoegd.