Gezondheid Geheugen Samenleving Individu Lichaam

Cognitie en veroudering

 

Auteur: Martin van Boxtel


 

Complexe functies

 
Taal en spraak
Deze functies blijven meestal onveranderd tijdens normale veroudering. Woordenschat en taalvaardigheid kunnen vaak nog toenemen, waarbij ouderen in een gesprek meer gebruik maken van de context van datgene wat gezegd wordt en minder goed vasthouden wat feitelijk gezegd wordt. Ook hier kan de afgenomen snelheid echter een beperkende factor worden, wanneer tekst in een hoog tempo moet worden verwerkt.
 
Cognitieve controle
In de laatste jaren is er steeds meer aandacht voor een centrale capaciteit van de hersenen die de organisatie en uitvoering van complex en doelgericht gedrag aanstuurt. Juist deze cognitieve controlefunctie blijkt erg gevoelig voor veroudering: het is een vaardigheid die relatief laat wordt aangelegd, maar door aan leeftijd gerelateerde hersenveranderingen ook weer op latere leeftijd kan afnemen.
 
Variabiliteit en leeftijd 
Cognitieve verschillen tussen mensen worden groter naarmate de leeftijd toeneemt. Onderzoek naar de achtergrond van deze verschillen (Hillman, 2008) laat zien dat vooral een hoge opleiding, gunstige sociaaleconomische achtergrond, een goede gezondheid en actieve leefstijl, een breed sociaal netwerk en een positieve levenshouding hierop van invloed zijn. Deze factoren hebben een effect op de hersenreserve, die vooral in de kindertijd en de jonge volwassenheid wordt aangelegd. Hoe complexer de netwerken die voor het uitvoeren van cognitieve taken nodig zijn, des te gevoeliger zijn deze voor schade door verouderingsprocessen, zoals veroorzaakt door vaatveranderingen en doorbloedingsproblemen. Hersen­onderzoek met beeldvormende technieken (bijvoorbeeld Magnetic Resonance Imaging, of MRI) laat zien dat in ouderen de specialisatie in cognitieve netwerken lijkt te verminderen (ook wel: ‘de-differentiatie’ genoemd) en dat er compensatie plaatsvindt door gebruik van extra hersengebieden: de toegenomen activatie in prefrontale hersengebieden wijst er bovendien op dat de aansturing van complex gedrag actiever moet worden gecontroleerd, iets wat meer inspanning kost. Dergelijke compensatiemechanismen zijn niet zo makkelijk met tests vast te stellen, maar een aanwijzing kan wel zijn dat ouderen eerder vermoeid kunnen raken tijdens testonderzoek.

Hersenveranderingen die cognitie beïnvloeden
Gepaard aan de veranderingen in de cognitieve functies zijn er in de loop van het leven ook structurele en functionele veranderingen in de hersenen waar te nemen.

‘Hersenkrimp’
Het volume van de hersenen neemt geleidelijk af, vooral in de buitenste laag van de hersenen, de hersenschors, waar zich de cellichamen van de zenuwcellen bevinden. Gebieden die in onze ontwikkeling het laatst aangelegd zijn (opnieuw: de prefrontale gebieden) hebben hier het meeste last van.

 
Witte-stofschade
In de verbindingsvezels tussen de schorsgebieden treedt door onder meer door vaatschade verandering op in de ‘witte stof’. Dit heeft een invloed op de kwaliteit en de snelheid van de prikkeloverdracht, waardoor cognitieve netwerken zich soms reorganiseren om te kunnen compenseren voor de verminderde efficiëntie.
 
Dopamine
Het aantal receptoren voor de neurotransmitter dopamine, dat sterk betrokken is bij de regulatie van emoties, aandacht en controlefuncties, neemt af.
 
Onderscheid normaal / pathologisch
Klachten over cognitieve functies, in het bijzonder het geheugen, komen erg vaak voor. Er is echter geen eenduidig verband tussen klachten over cognitieve functies en het bestaan van afwijkingen op klinische tests, meestal uitgevoerd door een neuropsycholoog. Klinische tests voor cognitieve vaardigheden houden rekening met de leeftijd, het opleidingsniveau en soms ook het geslacht van een persoon. Er is sprake van een cognitieve stoornis (dementie) wanneer neuropsychologisch onderzoek laat zien dat de prestatie op cognitieve tests afwijkend is, en men in het dagelijkse leven aantoonbaar gehinderd wordt door deze cognitieve beperking.
 
Tot slot

De cognitieve ontwikkeling in de volwassenheid kenmerkt zich door algemene trends maar ook door een grote mate van individuele variatie, waardoor een persoonlijke ontwikkelingsgang niet makkelijk is te voorspellen. Het positieve nieuws is dat onderzoek steeds duidelijker maakt dat mensen tot op hoge leeftijd hun cognitieve netwerken door training en ervaring kunnen onderhouden en aanpassen aan veranderende omstandigheden (‘hersenplasticiteit’) (Park, 2009). Paul Baltes, een vooraanstaande Duitse onderzoeker op het gebied van cognitieve veroudering en wijsheid, stelt dat ouder worden aanpassen betekent. Een succesvolle aanpassing kenmerkt zich door het selecteren van functiegebieden waarin men kan investeren, waardoor men zijn of haar individuele ontwikkelingsmogelijkheden vergroot en men kan compenseren voor basisfuncties die geleidelijk aan minder worden. Hiervan zijn mooie voorbeelden de beroemde pianisten Arthur Rubinstein en Vladimir Horowitz, die tot op hoge leeftijd bleven pianospelen en zeer succesvol waren, ondanks hun afgenomen vingervlugheid. Zo beperkte Rubinstein zijn repertoire en selecteerde streng de stukken waarin hij kon excelleren. Zijn college Horowitz was een ster in timing en de emotionele vertolking maar legde minder nadruk op technische perfectie in moeilijke passages. Kortom, aanpassen doen we allemaal, bewust of onbewust; de kunst is om het zó te doen dat we daarmee ‘succesvol’ kunnen verouderen.