Gezondheid Geheugen Samenleving Individu Lichaam

Cognitie en veroudering

 

Auteur: Martin van Boxtel


 

Inleiding

In veel opzichten verloopt het cognitieve veranderingsproces ná de jonge volwassenheid gespiegeld aan de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden op de jonge leeftijd (Craik). Zeker niet alle cognitieve veranderingen in de volwassenheid wijzen op een achteruitgang van functies. In die zin is de omschrijving ‘cognitieve ontwikkeling in de volwassenheid’ eigenlijk juister dan om te spreken over veroudering van cognitieve functies, waarmee vooral de achteruitgang wordt benadrukt.
Voor een goed begrip onderscheiden we hierna een aantal belangrijke cognitieve basisfuncties, zoals aandacht, die weer het fundament vormen voor complexe functies, zoals taal (Glitsky, 2007). Besproken wordt hoe deze functies veranderen met de kalenderleeftijd. Algemeen gezegd laten het geheugen, de executieve functies (cognitieve controle) en de informatieverwerkingssnelheidde grootste afname zien wanneer mensen ouder worden (Hedden, 2004). Volgens onderzoeker Timothy Salthouse is die afname in verwerkingssnelheid de essentie van de meeste cognitieve veranderingen met de leeftijd: wanneer hiermee rekening wordt gehouden blijken verschillen in prestatie tussen oudere en jongere mensen op tests vaak te verdwijnen. Andere vaardigheden, zoals kennis en taalbegrip, kunnen echter tot op hoge leeftijd stabiel blijven en in een aantal gevallen zelfs verbeteren. Een algemeen begrip als ‘wijsheid’ hangt hier ook mee samen: ouderen hebben vaak een beter overzicht in complexe situaties en kunnen vaak beter dan jongeren beslissingen nemen op basis van minder informatie. De verschillen in cognitieve functies tussen mensen uit dezelfde leeftijdsgroep nemen sterk toe met de kalenderleeftijd, wat aangeeft dat niet iedereen even goed bestand is tegen hersenveroudering.
 
Cognitieve basisfuncties
 
Aandacht
Hiermee wordt het vermogen bedoeld om je op één onderdeel van de omgeving te richten en relevante informatie uit te ‘filteren’, terwijl minder belangrijke informatie wordt onderdrukt (inhibitie). Soms wordt met aandacht ook bedoeld het ‘toekennen van verwerkingscapaciteit’. Er worden in het onderzoek naar aandacht verschillende vormen onderscheiden In cognitieve tests voor ‘selectieve aandacht’ (bijvoorbeeld: het zoeken naar de letter ‘h’ in een grote reeks van letters) is in oudere groepen de prestatie meestal lager dan bij jongeren. Dit komt vooral door een afname van de cognitieve snelheid, maar kan ook te maken hebben met een afgenomen inhibitie of een verhoogde afleidbaarheid. Wanneer aandacht verdeeld moet worden over meerdere complexe taken tegelijkertijd blijken ouderen vaak trager, al zijn deze verschillen door een gerichte training vaak weer op te heffen. Dit kan bijvoorbeeld belangrijk zijn in complexe alledaagse activiteiten waarin veel aandacht nodig is, zoals bij autorijden. Bij ‘volgehouden aandacht’ (denk daarbij aan de luchtverkeersleider die tuurt naar belangrijke signalen op zijn grote beeldscherm) zijn er doorgaans geen indrukwekkende  leeftijdsverschillen vast te stellen. Vooral wanneer flexibele controle van de aandacht nodig is zijn ouderen in het nadeel. Dit ziet men bijvoorbeeld op tests waarbij de regels van de opdracht steeds weer veranderen (kaarten sorteren op kleur, dan weer op getal).

Werkgeheugen

Dit heeft betrekking op de capaciteit van het cognitieve systeem om informatie actief te kunnen organiseren en te bewerken. De omvang hiervan neemt af met het ouder worden. Veel complexe, alledaagse taken zoals beslissen, problemen oplossen en het plannen van doelgericht gedrag zijn afhankelijk van voldoende werkgeheugen en kunnen dus ook door de leeftijd worden beïnvloed. Vooral de voorste hersendelen (prefrontale hersenschors) zijn betrokken bij deze cognitieve controle
 
Lange-termijn geheugen
Dit bestaat ook weer uit verschillende vormen. Het episodisch geheugen betreft het geheugen voor gebeurtenissen in het verleden, in tijd en plaats. Ouderen merken dat vooral dit type geheugen vermindert. Dit kan komen door een verminderd kunnen ‘encoderen’, opslaan en weer oproepen van informatie. Men kan bijvoorbeeld wel de strekking van de informatie terughalen (“ik ging op pad om eten kopen”), maar de details oproepen is lastiger (“ik ging boter, tomaten en zout halen”). Het spontaan oproepen van recent opgeslagen informatie kan soms moeilijk zijn, maar herkenning van geleerde informatie is bij gezonde ouderen doorgaans niet veranderd. Extra context tijdens het leren (bijvoorbeeld: de nieuwe informatie koppelen aan bepaalde omstandigheden) of een sterke emotionele betrokkenheid bij dat wat wordt geleerd (bijvoorbeeld: informatie over familieleden) kan jong-oud verschillen sterk doen verkleinen. Op het gebied van het ‘semantische geheugen’ (= algemene kennis over de wereld, van woorden en van concepten) zijn ouderen vaak weer superieur aan jongere personen. De kennis voor vaardigheden en procedures (‘procedureel geheugen’) blijft tot op hoge leeftijd behouden; alleen het aanleren van nieuwe, complexe vaardigheden verloopt trager bij ouderen. Andere vormen van geheugen, zoals impliciet, prospectief en autobiografisch geheugen worden elders besproken.
 
Waarneming
Informatie komt binnen via de zintuigen, vooral het gezichtsvermogen en het gehoor. Beide modaliteiten verminderen meestal in functie met het ouder worden, waardoor informatie minder efficiënt verwerkt wordt en de cognitieve prestatie kan afnemen. Niet altijd zijn de effecten van verminderd gehoor op de meting van cognitieve functies volledig op te heffen met een lenscorrectie (bril) of een hoortoestel. Bij het testen op een cognitieve stoornis dient daarom goed te worden gelet op eventuele sensorische beperkingen, omdat deze de testuitslag kunnen beïnvloeden. Verminderde sensorische functies kunnen grote gevolgen hebben voor de sociale interactie en de kwaliteit van leven van oudere mensen.