Gezondheid Geheugen Samenleving Individu Lichaam

Ouder worden en de epidemiologische transitie


Auteur: Dorly Deeg



In de afgelopen 150 jaar heeft in Nederland en in andere ontwikkelde landen een verschuiving plaats gevonden in ziekte- en sterftepatronen, die ‘de epidemiologische transitie’ is genoemd. Deze transitie kenmerkt zich door een overgang van de dominantie van besmettelijke ziekten in een dominantie van chronische ziekte.

 

Meerdere fasen

Omran, die in 1971 de epidemiologische transitie als eerste beschreef, onderscheidde drie fasen: de eerste fase is de uitgangssituatie van epidemieën en hongersnoden; in de tweede fase worden deze plagen teruggedrongen door verbeterde hygiëne en beginnende welvaart, waardoor vooral de baby- en kindersterfte en de sterfte van jonge moeders afnemen; en in de derde fase overleven de meeste mensen hun kindertijd en bereiken de middelbare leeftijd waarop chronische ziekten zich beginnen te manifesteren.

Al gauw moest worden geconstateerd dat de levensverwachting bleef toenemen, en dat de gemiddelde leeftijd van overlijden aan chronische ziekten verschoof naar steeds hogere leeftijden. Hoewel het ziektepatroon niet anders was dan in de derde fase, legitimeerden Olshansky  en Ault  het onderscheiden van een vierde fase met het feit dat de achterliggende mechanismen sterk verschilden. Dreef de derde fase nog op de toename in de welvaart en de verbetering van de sociale omstandigheden, de vierde fase wordt in toenemende mate bepaald door de vooruitgang in de mogelijkheden van de medische zorg (diagnosestelling en behandeling). In Nederland is Mackenbach de eerste die hiervoor bewijs leverde. Door de verbeterde medische zorg blijven meer mensen met een chronische ziekte langer in leven.

 

Langer leven, betere gezondheid?

Vanuit het perspectief van de volksgezondheid en de gezondheidszorg, maar ook vanuit dat van ouderen zelf, is een belangrijke vraag, in welke mate deze jaren met ziekte ook jaren met beperkingen zijn.

Meer dan ziekten leiden beperkingen tot langdurig gebruik van zorgvoorzieningen, en gaan ten koste van de kwaliteit van leven.


De beantwoording van deze vraag heeft geleid tot de formulering van verschillende scenario’s. Het vroegst geformuleerde scenario is dat van Gruenberg, in wiens visie het ‘succes’ van de toename in de levensverwachting direct zal leiden tot een ‘falen’ wat betreft de omvang van de morbiditeit en beperkingen. Dit scenario is ‘expansie van morbiditeit/beperkingen’ genoemd. In mee precieze termen, treedt dit scenario op wanneer de leeftijdspecifieke afname in mortaliteit groter is dan de leeftijdspecifieke afname van morbiditeit. In 1980 kwam Fries met een tegenovergesteld scenario, dat hij ‘compressie van morbiditeit’ noemde. Fries ging uit van een verbeterde leefstijl die zou (moeten) voortvloeien uit de toename van de welvaart, waardoor de gezondheid van de bevolking steeds beter zou worden, maar de levensverwachting niet langer zou toenemen. In dit scenario is de leeftijdspecifieke afname in mortaliteit kleiner dan de leeftijdspecifieke afname van morbiditeit. Een tussenweg tussen deze twee tegenovergestelde scenario’s werd voorgesteld door Manton. In dit derde scenario, ‘dynamisch evenwicht’ genaamd, wordt onderscheid gemaakt tussen morbiditeit en lichte beperkingen enerzijds en ernstige beperkingen anderzijds. De toename in de levensverwachting wordt hierin gekoppeld aan een toename van morbiditeit of lichte beperkingen, terwijl ernstige beperkingen afnemen door de verbeterde medische zorg.

Robine en Michel lieten zien dat in verschillende landen verschillende scenario’s worden gerealiseerd. Zij signaleerden echter als algemene trend de groei van een groep zeer oude, kwetsbare mensen.