Bij veroudering neemt voor vele functies het vermogen om het interne milieu constant te houden, door Claude Bernard als ‘homeostase’ omschreven, af. Deze afname van de capaciteit van regelmechanismen heet ‘homeostenose’. Zij is de resultante van vermindering van de reservecapaciteit van vele organen, die vaak samen betrokken zijn bij de complexe fysiologische regelsystemen. De homeostenose is van belang omdat deze bij ouderen optreedt, lang voordat sprake is van ziekte.
Daarmee wordt de verbinding gelegd tussen de fysiologie en de pathofysiologie, de ziekteleer van de oudere. Hiervoor bedacht Ignatz Nascher in 1909 de Engelse term geriatrics (overgenomen in het Nederlands als geriatrie), afkomstig van het Oudgriekse geras (ouderdom) en iatrike (geneeskunde). In de kliniek hebben geriaters van het eerste uur zich een plaats verworven door misstanden in de ziekenhuiszorg voor ouderen aan te pakken. Marjorie Warren heeft daarover een klassiek artikel geschreven in de jaren ’40 van de vorige eeuw. Ruim een decennium later deed Schreuder als eerste geriater in Nederland hetzelfde. Hij omschreef ook voor het eerst in Nederland de geriatrische patiënt als de kwetsbare oudere met meerdere ziekten tegelijk en relevante interacties tussen de biomedische, psychische en sociale problemen.
Geriatrische reuzen
Deze eerste geriaters wezen ook op het frequent voorkomen van geriatrische syndromen, oftewel ‘Geriatric Giants’, die Bernard Isaacs met de vier I’s samenvatte: Instabiliteit, Immobiliteit, Intellectuele achteruitgang, en Incontinentie. Achter deze geriatrische syndromen bleken op hoge leeftijd vele ziekten schuil te gaan, die zich vaak op atypische wijze presenteren door symptoomarmoede of symptoomverschuiving.
Recent hebben Mary Tinettie, Sharon Inouye en collega’s voor duizeligheid, vallen, delirium, incontinentie en ondervoeding aangetoond dat deze vaak meerdere overlappende oorzaken kennen. De prevalentie van deze syndromen loopt op van 20% onder zelfstandig wonende ouderen, tot vrijwel 100% onder ouderen in verzorgings- en verpleeghuizen (Olde Rikkert e.a. 2003 ).
Afwijkende betekenis syndroom in de geriatrie
De definitie van de term ‘syndroom’ zoals gebruikt in de geriatrie wijkt af van de definitie zoals die doorgaans in de geneeskunde wordt gehanteerd (Olde Rikkert, 2012 ). Een syndroom in de gebruikelijke betekenis is een verzameling van symptomen en verschijnselen die in een vast onderling verband voorkomen als kenmerk van een onderliggende aandoening (bijvoorbeeld het diabetisch syndroom als uitdrukking van een diabetes mellitus). Echter, in een geriatrisch syndroom zijn de symptomen het gevolg van meerdere aandoeningen tegelijkertijd. Een voorbeeld is duizeligheid. Duizeligheid is een symptoom dat bij ouderen vaak ontstaat door een combinatie van een gestoord gevoel in de benen (propriocepsis) en/of goedaardige positieduizeligheid en/of verminderde spierkracht en/of orthostatische hypotensie. Ieder van deze aandoeningen op zichzelf hoeft nog geen klachten te geven, maar hoe meer van deze functies verminderd zijn, hoe groter de kans op symptomen.
Bij een geriatrisch syndroom bestaan dus meerdere oorzaken voor de klacht of het symptoom. De consequentie is, dat een geriatrisch syndroom het effectiefst kan worden behandeld wanneer het probleem langs verschillende kanten, afhankelijk van de onderliggende oorzaken, wordt aangepakt. Dit is ook de reden dat een adequaat onderzoek van de geriatrische patiënt start met een compleet geriatrisch onderzoek.
Het verschil met de startperiode van de geriatrie is dat we nu, in deze 21e eeuw van toenemende veroudering van de bevolking, al veel kennis hebben om geriatrische syndromen te onderkennen en te behandelen. De volgende stap zou moeten zijn deze syndromen uit te stellen en te voorkómen. De geriatrie kan en wil ouderen en betrokken naasten gidsen naar beide doelstellingen.